Die twee tentamens van gisteren heb ik binnen.
Nu nog een laatste essay inleveren. Dat gaat over het Congres voor Arabische muziek in 1932 in Cairo. Dat congres intrigeert me omdat daar discussie ontstond tussen West en Oost, waarbij West (onder andere Bartok en Hindemith) het voor de traditionele Arabische muziek opnam, terwijl Oost vooruit wilde, maar dan wel op een Westerse manier. De grootste ruzie werd uitgevochten over de piano. Die was razend populair aan het worden, vooral in Egypte. Maar je kunt er geen geen Arabische muziek op spelen, want die kent meer tonen dan op de piano zitten. Piano's verbieden? Aanpassen? De Westerlingen waren bang dat de "authentieke" Arabische muziek verloren zou gaan als de piano verder opmars zou maken. De Arabische musici verbaasden zich. Als een Westerse componist een stukje van hun muziek in een compositie zou verwerken, dan zouden zij daar geen bezwaar tegen maken. Waarom mochten zij die prachtige Westerse muziekinstrumenten dan niet gebruiken?
Tekenend was ook de reactie van een beroemde etnomusicoloog uit die tijd, Von Hornbostel, toen hij Umm Kulthumm (die daar zong) ineens op de Europese bel canto stijl hoorde overschakelen (dat deed ze waarschijnlijk expres). "Barbaren hebben dat geleerd en ze kunnen óók bel canto zingen." Maar misschien klonk dat toen wel niet als een scheldwoord.
Wie niet op, maar wel rond het congres een rol speelde was Baron D’Erlanger. Hij was de zoon van een Joods-Duitse vader en een Amerikaanse moeder. Hij vestigde zich in 1911 in Tunesië. Vanaf 1914 hield hij zich bezig met Arabische muziek waarmee hij door Shaykh Ali al-Darwish (1872-1954), een Syrisch Derwish (Sufi) musicus uit Aleppos, in aanraking was gekomen. Hij woonde in een Moors paleis in Sidi Bou Salid. In 1917 publiceerde hij Au sujet de la musique arabe en Tunésie. Hij vreesde voor het verval van de Arabische muziek, wilde deze een theoretische basis geven. D’Erlanger had zich bezig gehouden met het verzamelen en classificeren van melodische en ritmische genres in de Arabische muziek , die hij op het congres wilde presenteren. Hij was uiteindelijk te zwak om het congres bij te wonen. Zijn assistent Shaykh Ali al-Darwish, die op instigatie van d’Erlanger in Tunesië openbare lessen gaf en daarbij de Tunesische musici onderricht gaf in de Arabische muziektheorie, presenteerde diens collectie op het congres.
D’Erlanger had in zijn paleis voorts een groep Tunesische musici om zich heen verzameld die op het congres zouden moeten spelen. Het ensemble bestond uit spelers van de rabab (2-snarige vedel), de ud arbi (Maghreb 4-snarige luit zonder fretten), de naqqarat (kleine trommels) en de tar (tamboerijn). Dit ensemble was zo samengesteld dat er geen Europese en geen Oost Arabische instrumenten in voorkwamen.
Ik laat zijn orkest zien, een zelfportret, en het paleis dat nu een museum is.