Het tweede studiejaar loopt op zijn eind. In het kader van mijn onderzoek naar de oorsprong van flamenco liep ik aan tegen het fenomeen van de blinde balladezangers. Je had in Spanje reizende muzikanten. Dat waren niet alleen zigeuners, maar ook blinden die zo hun brood verdienden. In de literatuur gaat de vermelding van zang en dans van zigeuners (en van blinden) terug tot Cervantes (1547-1616). Cervantes vertelt in één van de Voorbeeldige Novellen, La Gitanilla (het zigeunerinnetje) (1613) hoe Preciosa van haar grootmoeder, een gitane, een schat aan kantieken, coplas, seguidillas en sarabandes en andere liederen leerde, die ze zong met bijzondere lieftalligheid. Later in het verhaal blijkt dat Preciosa geen zigeunerinetje was maar een kind uit de betere kringen dat ooit was meegeroofd. Cervantes vermeldt ook dat er dichters waren die hun werken verkochten aan de gitanen én aan de blinden.
Geïntrigeerd door het fenomeen, en vanwege een vraag van de docent of er geen beeldmateriaal was dat uitsluitsel kon geven op mijn vragen, ben ik gaan zoeken naar plaatjes. Nu is Goya bij uitstek een schilder/tekenaar van volkstaferelen, hij leefde vlak voor het ontstaan van flamenco, dus het lag voor de hand te kijken of er muzikanten in zijn werk voorkomen. En ja, hoor. Maar liefst drie afbeeldingen, allemaal van blinde zangers/gitaristen. Uit het begin van de 19e eeuw.
Dit is er een van. Daar heb ik nog niets mee opgelost. Maar het was frappant dat ik alleen blinde zangers en geen zigeuners vond.